Van muren weten we nog amper op dit zacht glooiend
veld. Wij kennen zelfs nog geen schrift. Wel proberen
we de voorouders te eren. Dat moet toch reeds kunnen?
Waarom zouden we het zaad dat zij ons schonken

de vergetelheid gunnen? Taaie kevers met hardblauwe
hoornhuid fonkelen in de zon. Fierheid leggen wij niet
af als een onbekende. Dat bomen leven is al geweten,
ook dat ze niet denken. Allez, we zijn niet achterlijk!

Uit slechtbefaamde streken komen van bedeesdheid
krommend nabije stammen op onze vuren af, ze zien
met bloed bedrupte bloemen niet. Ze laten sporen van
verdwijning na in wrede stilte. Boven ons overschouwt

een lome kiekendief zijn jachtgebied vol prooi.